Speerpuntdomein

De rol van vaccinsin de dierlijke gezondheid is enorm belangrijk: door het stimuleren van de immuniteit tegen verschillende pathogene micro-organismen (vooral virussen en bacteriën, maar ook protozoa en schimmels), maken ze het mogelijk om een zeer groot aantal infectieziekten te bestrijden bij verschillende doeldiersoorten (hond, kat, rund, varken, kip, paard…). In 2008 vertegenwoordigden de vergunningen voor het in de handel brengen (VHB) van vaccins voor diergeneeskundig gebruik, een totaal van 22% van de VHB van de VHB van de geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik.

In tegenstelling tot de therapeutische behandelingen, die de genezing van ziekten tot doel hebben, hebben de vaccins het voordeel dat ze de verschijning van bepaalde ziekten voorkomen, of tenminste de gevolgen ervan verminderen (vermindering van klinische verschijnselen en/of vermindering van de overdracht van de doelziektekiem naar andere dieren). Ze vormen het enige alternatief tegen de meeste virale ziekten. Bepaalde vaccins voor diergeneeskundig gebruik zijn bijzonder belangrijk omdat ze het mogelijk maken te strijden tegen gereglementeerde ziekten of zeer besmettelijke en dramatische ziekten voor fokkerijen: aviaire influenza, klassieke varkenspest, mond- en klauwzeer, catarrale schapenkoorts...Tenslotte hebben bepaalde vaccins voor diergeneeskundig gebruik ook een positieve impact op de volksgezondheid: het betreft vaccins tegen micro-organismen verantwoordelijk voor zoönosen (t.t.z. ziekten overdraagbaar van dier naar mens, zoals bijvoorbeeld hondsdolheid).

Naast de aangehaalde voordelen, bestaan er risico’s verbonden aan de toediening van bepaalde vaccins voor diergeneeskundig gebruik. Deze risico’s zijn specifiek voor het product en worden geval per geval geëvalueerd: risico’s voor het dier (lokale reacties aan het injectiepunt en/of algemene reacties: koorts, anorexia, allergische reacties), voor de gebruiker (in het geval van auto-injectie van oliehoudende vaccins), voor de consument van dierlijke levensmiddelen (in het geval van de – uitzonderlijke – aanwezigheid van farmacologische, actieve stoffen in de samenstelling van een vaccin bestemd voor een voedselproducerende diersoort, kan er een wachttijd vóór het slachten vereist zijn) en voor het milieu (de meeste van de vaccins zijn evenwel vrij van risico’s hiervoor).

Tijdens elke procedure van de aanvraag voor een VHB van een vaccin voor diergeneeskundig gebruik, worden de voordelen en de risico’s verbonden met de toediening van dit vaccin geëvalueerd door de bevoegde autoriteiten (FAGG, EMEA) en een VHB wordt aan de fabrikant slechts toegekend als de voordelen de risico’s overtreffen.

De zeer belangrijke rol van vaccins in de diergeneeskunde en het feit dat België beschikt over internationaal erkende experten in dit gebied, rechtvaardigen het opnemen van de vaccins voor diergeneeskundig gebruik in de activiteiten van het speerpunt “Vaccins” van het FAGG.

Concreet betekent dit dat het FAGG wenst een referentie te worden voor alle aspecten van de levenscyclus van de vaccins voor diergeneeskundig gebruik:

  • de wetenschappelijke adviezen;
  • de aanvragen tot klinische proeven in België;
  • de evaluatie van de aanvragen voor de VHB;
  • de farmacovigilantie;
  • de aspecten betreffende de inspectie.
Laatste update op 16/12/2020