Art.11 van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde voorziet dat de verantwoordelijke of de diergeneeskundige helper geneesmiddelen mag bezitten waarvoor geen voorschrift vereist is onverminderd het bepaalde in artikel 12 van dezelfde wet,
De verantwoordelijke mag eveneens een depot bezitten van geneesmiddelen, waarvoor een voorschrift vereist is, die hij verkrijgt :
1° hetzij op voorschrift van een dierenarts, hetzij verschaft door deze, om een begonnen behandeling volgens de aanwijzingen van die dierenarts voort te zetten;
2° hetzij in het raam van een schriftelijk akkoord bedoeld bij artikel 5, 2°, of van een overeenkomst van diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding bedoeld bij artikel 6.
en dit onverminderd het bepaalde in artikel 12 van dezelfde wet.
Het bezit blijft onder de verantwoordelijkheid van de verschaffer van het geneesmiddel voor zover de verantwoordelijke diens aanwijzigingen heeft opgevolgd.
In toepassing van artikel 12 van dezelfde wet mogen de geneesmiddelen gebruikt in toepassing van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 uitsluitend verschaft worden aan erkende dierenartsen en kunnen enkel worden toegediend door deze erkende dierenartsen.
Onverminderd de bepalingen van vorig § mogen de geneesmiddelen behorende tot de volgende groepen: hormonale of antihormonale stoffen, stoffen met hormonale of antihormonale werking, psychotropen, entstoffen, sera, verdovende middelen, anaesthetica, tranquilantia, analgetica en neuroleptica slechts worden toegediend door de dierenarts.
Ter verduidelijking, heeft het FAGG een tabel opgesteld waarop alle voorschriftplichtige geneesmiddelen opgenomen zijn die al dan niet mogen aanwezig zijn op het bedrijf en onder welke voorwaarden. Ter verduidelijking, heeft het FAGG een tabel